Kees Buenen

Vught 14-10-1950

Kees

“Ik ben altijd verwend met mooie stemmen”

“Muziek is altijd een passie voor me geweest. Het begon met mondharmonica. Mijn vader vertelde me later dat ik alle Sinterklaasliedjes speelde. Hij had een banjo waar ik in de schuur met stokjes op sloeg, naast een fiets die op z’n kop stond. Dan liet ik het wiel laten draaien en  hield ik een stokje tegen de spaken, dat gaf een mooi geluid.

Toen ik op mijn twaalfde een gitaar kreeg moest ik dat echt van iemand leren. In die tijd leerde je dat van de straat en van meespelen met de radio; vooral alle Shadows nummers. In de gloednieuwe AA-wijk in ‘s-Hertogenbosch woonde een jongen die Atlantis helemaal kon spelen. Ik ging meteen naar hem toe. Hij moest lachen toen hij hoorde waarvoor ik kwam, haalde zijn gitaar en leerde het me ter plekke, zittend op de stoeprand.

Mijn eerste bandje heette The Eagles, geen slechte naam achteraf gezien. Huub Lammers speelde daar gitaar in, en die was veel beter dan ik. De zanger, Keina Guldenaar had een basgitaar, en toen ik dat ding een keer in mijn handen had, was ik verkocht. Toen werd ik de basgitarist. We speelden de hits van dat moment, van The Who, The Small Faces, Stones, Yardbirds en Beatles. Optredens in de Has Soos, de Metro Bar tegenover de Zwarte Peter en repeteren in de St.Lucaskerk in Den Bosch.

Toen ik zestien was kocht mijn vader een piano.

Voor een schooljubileum formeerden we een schoolband: Scarlet Foam. Ik speelde op een geleend Farfisa orgeltje. Obladi Oblada van The Beatles was toen de grote hit, en volgens mij speelden we het wel 10 keer per avond. Ik bleef voor de tweede keer zitten en moest dus van school af.

 Cabaret en Popmuziek

 
Ik kwam op de Havo terecht in Schijndel.Voor een hobbytentoonstelling die daar georganiseerd was, kwam er een jongen naar me toe die wilde optreden met zijn eigen liedjes. Hij had gehoord dat ik dwarsfluit speelde en vroeg of ik mee wilde doen. Dat was Henk Wittenberg, de eerste muzikant die ik tegenkwam die zelf liedjes kon schrijven, met een kop en een staart en een clou. We traden op in een klaslokaal, en daarna gingen we met de hoed rond; mijn hoed, die ik uit verlegenheid tijdens het optreden over mijn ogen trok. Maar er zat wel steeds een gulden of veertig in! Henk vroeg of ik niet meer optredens met hem wilde doen. Ik vond het leuk, en mijn vriendin Han ging altijd mee.

Ik had het Framus-basgitaartje van The Eagles nog; dat knapte ik op en gaf het aan haar voor haar verjaardag. Ze leerde alle liedjes heel snel en voordat we er erg in hadden waren we een trio. Cees van Zijl uit Oss werd onze manager en in zijn studio namen we onze eerste en enige LP op. Onze naam werd ‘Het Slimme Gras’. Voorzover ik weet, was Het Slimme Gras de eerste groep die cabaret met popmuziek combineerde.

Ik woonde bij Alfred Martens in het straatje ‘In de Boerenmouw’, in een klein huisje waar we de weekenden met Henk en Han doorbrachten en ‘werkten’  aan nieuw repertoire.

Ik werd  aangenomen als leerling journalist bij het Brabants Dagblad en rolde zo de journalistiek in. Een hele leuke tijd waarin ik leerde dat er naast ‘inspiratie’ ook sprake is van een ‘deadline’.

Mijnheer Blom vroeg of ik bij de muziekinstrumenten- platenwinkel Goosen en Swagerman wilde komen werken. Ik zei ja, maar voor twee jaar. We hebben twee jaar vreselijk veel plezier gehad in die winkel. Zo kwam er een moeder met de vraag of we blokfluiten hadden voor jongetjes van zes jaar. Toen ik antwoordde dat die helaas op waren, maar dat we ze wel hadden voor jongetjes van zeven, zei die moeder dat ze dat eerst ging overleggen met de muziekschool. Op zulke momenten moest Mijnheer Blom even naar een ander vertrek om te lachen.

Uiteindelijk heb ik via “Goosen” de halve muziekscene van Den Bosch leren kennen. Dat vormde veel later, in 2001, een stevige basis bij de samenstelling van het boek “Wereldberoemd in Den Bosch”.

Cees van Zijl belde:Hij had een schnabbeltje. “Jullie spelen met Alfred op verjaardagen altijd dat leuke repertoire, kan ik jullie boeken op een feest?” Na dat optreden ging het loos. We werden flink geboekt, vooral op chique feesten. Troeke van Rijswijk was de vriendin van Manuel en werd onze zangeres. Dat werd The Bill Bradley Band met repertoire van Van Morrison, Ry Cooder, JJ Cale, Bob Dylan, Simon and Garfunkel; dat werk. We gingen spelen voor Jan Vis. Dat werd dus het dancing-circuit.

We speelden drie tot vier keer in de week. Maar we bleven wel werken aan eigen repertoire. Ik kocht wat opnameapparatuur om thuis ideetjes op te kunnen nemen. Voor Troeke werd het te druk, een fulltime baan in het onderwijs en een met onze band. Dus ze wilde er mee stoppen. Manuel belde me een keer. Er was een jongen bij hem gekomen met een zangeres, waar hij een demo mee wilde maken. Of ik die wilde inspelen. De zangeres kwam uit Leiderdorp en heette Karin Meis, en ze had een hele goede stem. Ik vroeg haar of ze bij de band wilde komen en wat bleek: ze stond op het punt om te trouwen en ging verhuizen naar ’s-Hertogenbosch. Dat kwam mooi uit. Tijdens de eerste optredens klampte ze zich vast aan mijn vleugel, zo onzeker was ze.
 

Stille Willie

 
We hadden een serie demo’s gemaakt bij Manuel, met Nederlandse teksten. Toen we klaar waren, hadden we nog een half uurtje over en ik vroeg of we nog snel even een oud liedje van het Slimme Gras op konden nemen, omdat ik daar geen enkele opname van had. ‘Stille Willie’ heette het. Henk Wittenberg had de tekst geschreven. De jongens moesten erg om dat nummer lachen, speelden het en ik had eindelijk een opname. Jan Vis ging met die demo’s langs platenmaatschappijen, maar die hadden geen interesse. Alleen dat laatste nummer, die Stille Willie, dat wilden ze wel als single uitbrengen. Albert West was de producer, en het werd een hit. Frans Meijer kwam erbij als drummer. Het was wel de volkomen verkeerde hit voor ons, want bij alle nieuwe nummers die we aanboden bij de platenmaatschappij, kregen we steeds te horen: “Heb je niks over een vrachtwagen?” Toen het duidelijk werd dat we ons op een doodlopende weg bevonden wat platen maken betreft, stopten we ermee.

Ik ging toen met Frans Meijer een tijdje spelen bij Pussycat. Zangeres Tonny Willé zei voor elk optreden altijd: “Zullen we maar beginnen met Mississipi, dat hebben we dat alvast gehad.”

Pluche&Plastic was een Michel Fugain-achtige totaaltheatergroep, met een hele grote bezetting. Ik vroeg de danseressen of ze koortjes mee wilden zingen, en toen bleek dat ze zo’n moeite hadden om die stemmetjes te onthouden. Wij snapten daar als muzikanten niks van. Toen zeiden die meiden dat ze er op zouden gaan studeren als wij, de muzikanten, een ochtend in de week balletlessen bij hen zouden nemen. Wij konden de volgorde van al die passen niet onthouden, en daar snapten zij weer niks van. Tijdens de opnames van de tweede LP ging de groep uit elkaar en werd het de eerste soloplaat van zanger/frontman Rob Janszen, met wie ik later nog een paar cd’s zou maken.
 

Ik ging thuis met Karin werken aan haar eigen repertoire, wat later op haar debuut CD ‘Land of Ta’ terecht zou komen. We mochten die plaat in spare-time opnemen in Wisseloord in Hilversum met Hans Vermeulen als co-producer. Het zou voor Karin een doorbraak worden. Ze won er een Edison en een Zilveren Harp mee. Ze nam de artiestennaam Nadieh aan en maakte nog vijf albums, tot ze veel te vroeg overleed. Ze was geen gemakkelijke tante om mee te werken, maar wel een unieke zangeres die praktisch alles kon. Een wereldzangeres.
 

Bots

Frans Meijer belde me of ik mee wilde doen aan de opnames van een nieuwe Duitstalige  LP van Bots. Dat werd de LP “Schön krank”. Een hele aparte ervaring, omdat ik nul Duits sprak, en Hans Sanders me steeds uit moest leggen waar die nummers over gingen. Het was een leuke club en ze vroegen me om mee te gaan toeren in Duitsland (‘best leuk daar, we zijn er best populair’). Ik vond het prima en we vertrokken voor een korte tour. Het eerste optreden was in Dortmund, en de hele stad stond in het teken van een vredesfestival. Ik weet nog dat ik dacht: “Er zijn hier nog hippies genoeg”. Ik dacht dat we ergens op een kar in de stad zouden spelen, maar toen ik er naar vroeg zei Hans: “Nou we spelen daar, in dat ding” en wees naar de Westfalenhalle. Daar zaten 20.000 mensen die helemaal uit hun dak gingen van die band. ‘Best populair’ hadden ze gezegd.

Tijdens die tournees praat je natuurlijk met allerlei mensen, en het begon me te storen dat ik alleen maar heel formeel rudimentair Duits kon spreken, met zo’n Rudy Carrell-accent. Toen begon ik eigentijdse uitdrukkingen te verzamelen en mee te doen met interviews, wat Hans meestal alleen deed, soms geassisteerd door Jan Jonkers, onze tourmanager. Toen kwam ik er ook achter wat een vooroordeel ik gehad had, want het bleek een prachtige taal te zijn waarin je je heel nauwkeurig kunt uitdrukken.

Bots speelde veel op grote manifestaties zoals demonstraties tegen de kruisraketten en kerncentrales. Het repertoire was er perfect voor. Die Duitse Popscène was sowieso heel anders dan de Nederlandse. We speelden vaak met groepen op hetzelfde festival, die daar heel bekend en beroemd waren, maar waar we hier in Nederland nog nooit van gehoord hadden, zoals de Klaus Lage Band, Ina Deter, Ulla Meinecke, Inga Rumpf, Anne Haigis, Purple Schulz, Udo Lindenberg (die kende ik dan weer wel) en Peter Maffay. Die Peter kent iedereen hier van zijn hit ‘Du’ en ik dacht dat het zo’n Schlagerzanger was. Nou, mooi niet dus: een verschrikkelijk ruige band die hele solide Rock speelde. Op het Lolerei Festival speelden we een keer op hetzelfde festival, en daar kwam ik Carl Carlton tegen, die ik kende via Manuel en Otto Cooymans. Carl had vroeger bij Long Tall Ernie en the Shakers en Vitesse gespeeld. Hij vertelde dat hij in Nederland maar bleef hangen in het zelfde sientje en dat hij nu studiomanager was van de studio van Peter Mafay en meteen maar meespeelde als sologitarist. Een zeldzaam aardige gozer.

We traden ook op in steden waar ik nog nooit van gehoord had: Ulm, Tübingen, Saarlouis, Pirmasens, Porta Westfalica en Itzehoe, om maar eens wat te noemen. Vaak waren die optredens onderdeel van een politieke demonstratie, georganiseerd door de SPD of de Grünen. We hebben een paar keer meegemaakt dat we halverwege de set stopten, en dat dan Willy Brand het podium opkwam om door Hans zijn microfoon het publiek toe te spreken. Als hij klaar was, speelden we weer verder. Na het optreden dronk hij vaak een glaasje bier met ons. Hans kende hem al langer, en wist me te vertellen dat Willy Brandt eigenlijk Helmut Framm heette, en in de oorlog in het verzet had gezeten, en toen de schuilnaam Willy Brandt had aangenomen.

Een van de belangrijke vertalers van het bots-repertoire in het Duits was Günther Wallraf, een schrijver/journalist die vermomd als Turk was gaan werken als arbeider. Hij had daar een boek over geschreven: ‘Ik Ali’. We speelden wel eens met hem samen. Wij speelden eerst een set, Günther las dan wat voor uit zijn boek, en wij speelden het concert daarna af.
 

Lenny Kuhr

Als we na een tournee weer thuis waren, ging iedereen weer met zijn eigen bezigheden verder. Ik maakte veel demo’s in onze repetitieruimte, waar Jan Jonkers een studio in was begonnen. Ik werd gevraagd of ik in een jury wilde zitten bij een talentenjacht. In die jury zat ook Herman Pieter de Boer, tekstschrijver van erg veel hits voor o.a. Kinderen voor kinderen, Conny Vandenbos en zijn toenmalige partner Lenny Kuhr. Herman bracht ons in contact en we gingen samen werken aan nieuw repertoire voor haar. Lenny had weer contact met Mark Derksen, die een studio had in Heeze. Daar heb ik nogal wat producties gedaan, te beginnen met ‘De blauwe nacht’, wat ik nog steeds een van Lenny’s mooiste albums vind. Hans Sanders speelde de gitaarpartijen op die cd en we vonden het allebei geweldig om met zo’n fantastische zangeres te mogen werken. Ook de latere albums met Lenny waren een feest om te doen, met name ‘Fadista’, wat we opnamen in de studio van Manuel Cooymans in Den Bosch.

Op tournee

Wat erg belangrijk is bij het touren: dat optreden duurt maar anderhalf uur, maar de rest van de dag ben je ook samen met bandleden en crew. Je bent het grootste gedeelte van de tijd onderweg in een busje. Er ontstaan vanzelf allerlei mechanismen om de moed erin te houden.

Zo had Jan Jonkers de gewoonte om als we weer eens aan het indutten waren, de aandacht te vragen: “Jongens even een applaus voor het landschap”. Dan werden we weer wakker als we over een spectaculaire brug reden. Verder ga je een hoop melige dingen doen, zoals wedden. Als we moesten stoppen voor een spoorwegovergang, riep er altijd wel iemand: “Twee Mark dat de trein van rechts komt!”.

Wat bij Bots goed geregeld was: we hadden vaak een niet bestaand bandlid, en op zijn kamer was dan altijd ‘Het Feest’. Vaak kwamen we pas na het optreden en na het eten laat in het hotel aan. Dan deelde Jan Jonkers de kamersleutels uit, en dan was de vraag: “Waar is het feest?” Dan kwam iedereen naar die ene kamer en daar werd het backgammontoernooi verder gespeeld. Broer organiseerde dat altijd, die wist wie nog tegen wie moest, en hield de stand bij. Wie niet backgammon speelde luisterde naar muziek, keek een film of  deed mee met pokeren. Dat hakte er soms flink in. Backgammon speelden we ook om geld. Inleg 1 Mark of 1 Gulden. Die waren voor het gemak evenveel waard. Ties, een van de roadies, arresteerde bij aankomst in de kleedkamer altijd kratten bier, waarvan er toch veel te veel waren.

Op zes augustus 1983 stonden we voor het grootste publiek wat we ooit gezien hadden: op het Festival Kűnstler fűr den Frieden. Op het veld voor de Reichstag in West-Berlijn stonden 500.000 mensen!
 

DDR

We speelden ook vaak in de DDR. Dat ging altijd zonder problemen; het waren hele aardige mensen daar. We waren er meestal op uitnodiging van de FDJ, de Freie Deutsche Jugend.

Na het eerste concert dat ik meemaakte werd de gage contant uitbetaald, in Oost-Marken. Nu mocht je dat geld niet meenemen naar het Westen. Dus je moest het dáár uitgeven. Nu was dat een beetje lastig op een zaterdagavond, dus Hans stelde voor om met alle collega-artiesten naar een restaurant te gaan en al het geld op te maken. We reden allemaal met muzikanten mee in Trabantjes. Ik zat bij een zangeres in de auto. Ze vroeg wat nu precies de bedoeling was. Ik vertelde haar dat we drieduizend Mark stuk gingen slaan en een leuke avond wilden hebben. Ze zei dat we dat konden vergeten als we niet minimaal drie maanden van te voren gereserveerd hadden. Ik kon me dat niet voorstellen, want hier is iedere restauranthouder blij met zo’n gezelschap. Maar daar mooi niet dus. We deden verschillende adressen aan, maar we waren nergens welkom. Toen nam Hans ons mee naar Hotel Berolina, en vroeg ons om even te wachten. Even later kwam hij weer naar buiten: het was geregeld. Hij had het personeel met wat West-Marken omgekocht. Toen wilde iedereen wel doorwerken.Het werd heel laat die nacht, maar het geld kregen we niet op. Toen hebben we het maar weggegeven.

Wat ik ook een vreemde ervaring vond: in de sauna vroeg iemand me eens hoe het met mijn  vrienden in de DDR ging. Toen antwoordde ik: “Nou, niet zo goed eigenlijk, want ze zitten óf in de gevangenis of ze zijn het land uitgeflikkerd.” “Nou, lekkere vrienden heb jij” was zijn reactie. Ik moest hem echt uitleggen dat ze in de gevangenis zaten omdat ze geprobeerd hadden om over dat IJzeren Gordijn te klimmen.

Na de release van de CD ‘Paradijs’ speelde Bots nog incidenteel in Nederland en België. Na een paar jaar waarin we elkaar nauwelijks zagen of spraken zocht ik Hans op in zijn oergezellige kroeg op het Wilheminaplein in Eindhoven, en vroeg hem of het niet weer eens tijd werd om wat met Bots te gaan doen. Hij zat daar toevallig net over na te denken omdat hij gevraagd was om op het Folkwoods festival op te treden, waarvan hij mede-organistor is. Na jaren van alleen in studio’s spelen en cd’s produceren, had ik weer enorm veel zin om live te spelen met Bots. Een van de dingen die ik daar zo leuk aan vind is dat we zo veel verschillende muziekstijlen spelen. Na een country liedje komt er een reggae, dan een folkrock nummer, gevolgd door een funky swingnummer. Hanswas een veelzijdige songschrijver, waarbij je je als muzikant niet snel verveelde. We speelden sinds de ‘wedergeboorte’ van de band op Folkwoord in 2001 weer regelmatig en gezien de reacties van het publiek had Bots nog steeds bestaansrecht.