Sjoerd van Bommel

23-8-1957 Lichtenvoorde.

We waren thuis met zes kinderen en we kregen allemaal muziekonderricht. Mijn moeder speelde piano, en mijn vader was een echte muziekliefhebber. Ik begon op blokfluit, later werd het piano. Er was natuurlijk een strak oefenschema met zes kids. Als je te laat was, liep het schema voor de rest in de soep. Bach, Czerny, Schmitt heb ik voor m’n kiezen gehad.
Maar toen al sprak het “smoel” van een drumkit me aan.

Met twee gitaarspelende vrienden wilden we een schoolbandje beginnen, dus ik ging drummen. In de tuin bouwde mijn vader een oefenhok, en we begonnen meteen met wereldverbeterende eigen muziek .We waren ineens hot op school. Met vakantiewerk verdiende ik m’n eerste slagwerk, een jaar daarna kocht ik een doorzichtige Ludwig, die was nog van Groep 1850 en daarna van Finch geweest. Op m’n 18e kreeg ik les van Fred Krenz, die ook les gaf op het conservatorium in Rotterdam. Van hem heb ik een hoop opgestoken, ook m’n interesse voor Latin en Jazz werd gewekt. Het was de tijd waarin ook ineens de rhythm-sectie aandacht kreeg met drummers als Billy Cobham en vooral voor mij Steve Gadd en op bas Stanley Clarke en Jaco Pastorius. Ik ben opgegroeid met Fusion, na Soft Machine en Zappa vooral met Focus met Pierre van der Linden, nog steeds uniek in de Nederlandse drummers-scene.

Ik moest wel iets gaan studeren van thuis, dat werd MO A Nederlands. Dat duurde drie jaar, diploma gehaald, even lesgegeven op een middelbare school maar eigenlijk meteen door naar het conservatorium in Rotterdam. Hier in den Bosch begon ik bij de Poockel Band, studentikoze club vanuit de Verwerstraatsoos met Frans Baudoin op toetsen, Jan Roosen op gitaar en zang .

Als drummer ben ik echt gevormd in de Kakatoe in Den Bosch, die gerund werd door Gerard Brohm. Daar leerde ik naast Frans van Grinsven, een prachtige eigenzinnige drummer, ook Frans Meijer kennen, die me meenam naar studioklussen die hij moest doen, dan kon ik zien hoe dat ging.
In Rotterdam hadden we een bandje op het conservatorium: Conserva. Met Philip Kolb op sax, Ruud Breuls, trompet en later Jel Jongen op trombone. Nu is die blazerssectie bekend als The Stylus Horns en Ruth Jaccot zong nog een tijdje mee.
Ik leidde toen echt twee levens, een in Den Bosch en een in Rotterdam. Ik speelde in een van de laatste versies van Ricky and the frog, dat werd later Rick de Vito. We hebben nog een keer anderhalf uur live op de Duitse TV gespeeld, aan een stuk door, terwijl we maar wachtten op de cue van de floormanager, die maar niet kwam. Dat bandje was met Michel van Schie op bas (later bij Candy Dulfer en Anouk) e.a. een van de meest groovende bandjes van Nederland, maar dit was al in 1988, dus even terug naar 1985. Toen ik net was afgestudeerd, belde Margriet Eshuis me op: of ik niet bij haar vriend Maarten Peeters and the Dream wilde komen spelen. Nou, dat was ineens van moeizaam zwoegen in de Bossche scene naar het geoliede management van Frank Boeijen. Ik vroeg toen Ivo Severijns mee, want het voelde goed als tandem. Bij The Dream speelde gitarist Bert Meulendijk. Die toerde ook met Bots in Duitsland. Via hem kwam ik daar in 1985 ook bij. Daar heb ik vier jaar intens van genoten. Ik had Bots op m’n 16e al een keer gezien, en dat was met Jango Edwards and Friends een van de twee bandjes waarvan ik droomde om daar in te kunnen spelen. In 1989 deden we het laatste optreden in Oost Berlijn, met Brian Adams en Big Country.

Met de val van de muur hield Bots het even voor gezien, en ging Kees met Hans Sanders een nieuw album maken. En verdomd, ik wordt gebeld voor de Jango Edwards Band, die Amerikaanse ‘clown’ en zijn Zappiaanse bandje. Ik heb altijd interesse gehad in muziek in combinatie met theater, en zowaar, dan krijg je de kans met een van de helden uit je jeugd te gaan spelen. In heel Europa, in de beste zalen en de beste hotels.

Klaviermoller

Tijdens Devito heb ik met Tjeerd van Zanen Back to Basic opgericht, daar hebben we twee CD’s mee gemaakt, we hadden samen echt een muzikale band, beetje Tower of Power stijl, maar een beetje te muzikaal voor een grote doorbraak, teveel muzikantengepiel, maar wel erg leerzaam.
Toen kreeg ik, na al dat gedoe met bandjes, al die meningen en verslavingen en het hotelkamerleven, behoefte aan iets kleinschaligers. Ik begon een duo met Clemens van de Ven op piano. Een klaviermoller en een stem als schuurpapier. We waren met z’n tweeën, maar we maakten herrie voor vier, dat werkte echt fantastisch. Dat heeft zes jaar en vier CD’s geduurd, en we waren als broers, zo’n beetje het leukste wat ik gedaan heb. Ook het circuit was perfect, met elke zomer de ‘Parade’ en elk festival, tot ‘Northsea Jazz’ aan toe. Maar na die tropenjaren waren de mogelijkheden wel verkend en uitgeput. Toen ging ik spelen met Philip Kroonenberg van Personal, met Jan Hendrix, de gitarist van Doe Maar, op bas en steeds wisselende gitaristen. Ook hier weer een grote uitdaging, want alles wat ik ooit als drummer kwijt kon in al die vorige formaties moest ineens op de helling. Zat ik rond mijn 40ste toch nog een stijl te verzinnen, tussen roots en cajun en calypso in. Daar ook weer 5 CD’s mee gemaakt die prima recensies kregen, maar alleen door een kleine schare fans gewaardeerd worden.

Europese roots

Ondertussen was ik getrouwd met mijn Amerikaanse vriendin Shirley, die ik bij Jango had leren kennen. Zij deed eerst mee op het podium in begin 1980, ik moet haar gezien hebben in de Pleinzaal, en ging later de kostuums en het decor doen. We gingen sowieso twee maanden per jaar naar Detroit en San Francisco. Later gingen we voor een periode van acht maanden, en ik speelde daar in een bandje, dat heette Alias Smith. In 2001 zijn we tien maanden in de USA gebleven. Stond ik ineens frites te verkopen en klusjesman te wezen naast het spelen!
Terug in Den Bosch, kreeg ik meteen een telefoontje, of ik bij Frederique Spigt wilde komen spelen. Daar deed ik 5 seizoenen een theatertournee mee. Jazeker, weer met zelfverzonnen, eigengemaakte en eigengereide muziek. Dat blijft toch mijn drijfveer, anders had ik niet zo lang in dit vak kunnen zitten. Daarna en ook mede door de instortende cultuurmarkt heb ik gemiddeld zo’n 5 a 6 bands aan het werk die tezamen maken dat mijn agenda gevuld is, zoals Hidden Agenda, Quickdraw, Mrs Hips met het zangfenomeen Simone Roerade en gelukkig ondanks de verdwenen verkoopcijfers van cd’s toch nog bijzonder veel studiowerk omdat na 40 jaar je natuurlijk wel een eigen stijl ontwikkeld hebt die graag ook door jonge musici ingehuurd wordt omdat er de jaren in doorklinkt.
Met Bots hebben we afgelopen jaar een mooi project afgerond , we zijn met goede teksten van Han Buenen per muzikant aan de slag gegaan en daar zijn geweldige songs uitgerold en daar heb ik de productie van gedaan en dat resulteerde in de cd “Vallen en Opstaan”, heel toepasselijk die titel voor Bots, na de dood van Hans Sanders was het maar zeer de vraag of zoiets eigenzinnigs als Bots door kon gaan maar we hebben toch de handschoen opgepakt en proberen Bots weer aan de gang te krijgen, vooral in Duitsland waar we zulke mooie successen hebben gekend.

Het mooie van ouder worden in de muziek, is het besef dat je met steeds minder, steeds meer muziek kunt maken. Er komt een dag dat je het alleen maar hoeft te voelen en dan begrijpt het publiek toch waar je heen wil, dat is toch wel het streven.